Nieuwsbrief voor overheden

In het ambtenarenrecht is een uitgebreide jurisprudentie ontwikkeld rond het thema ‘plichtsverzuim’. Het belang van ‘plichtsverzuim’ voor het ambtenarenrecht komt voort uit de bijzondere positie van de overheid als werkgever, de voorbeeldrol van ambtenaren, en aspecten zoals onkreukbaarheid en veiligheid. Tijdens de voorbereiding van de normalisering is er vanuit de wetenschap èn de praktijk regelmatig aandacht gevraagd voor dit onderwerp, waarbij de conclusie meestal was dat de toekomst moest uitwijzen hoe kantonrechters omgaan met ‘plichtsverzuim’. Inmiddels verschijnen er steeds meer uitspraken van kantonrechters, waarbij zich een aantal lijnen begint uit te kristalliseren. Ik bespreek hier een paar recente uitspraken.

In een al wat oudere uitspraak van 26 maart 2020 (ECLI:NL:RBNNE:2020:1406) heeft de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland kenbaar gemaakt dat hij bij het ontbindingsverzoek in die zaak ten aanzien van een ‘genormaliseerde’ ambtenaar rekening hield met de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Deze lijn zet zich voort in de recente uitspraken. De kantonrechter te Rotterdam heeft zich op 17 augustus 2020 uitgelaten over een teamleider van het Openbaar Ministerie die tijdens een ziekteperiode in Duitsland in gezelschap van andere personen werd aangehouden met een auto waarin zich een grote hoeveelheid hard drugs bevond. De kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland deed op 4 augustus 2020 uitspraak over een medewerker van een penitentiaire inrichting die in privétijd hard drugs had gebruikt en een geheimhoudingsverplichting zou hebben geschonden. Een uitspraak van de kantonrechter te Rotterdam van 11 augustus 2020 ging over een lid van een groepje medewerkers van een penitentiaire inrichting dat op een avond enkele deuren had opengezet om een pizzabezorger naar binnen te laten.

In al deze zaken verzocht de Staat der Nederlanden als werkgever van deze ambtenaren aan de kantonrechter om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de zgn. e-grond ‘verwijtbaar handelen of nalaten’, met interessante uitkomsten tot gevolg. Zo gaat de kantonrechter in de uitspraak over de teamleider van het OM expliciet in op de bijzondere positie van de ambtenaar, de in de wet verankerde eisen van integriteit en de uitstraling van het verweten gedrag op de publieke dienst. De kantonrechter overweegt dat een medewerker van het OM onkreukbaar moet zijn, en dat twijfels over de zuiverheid van diens beweegredenen grote gevolgen kunnen hebben voor de organisatie, ook gezien het risico van negatieve publiciteit. De kantonrechter sprak de ontbinding van de arbeidsovereenkomst uit.

Die ontbinding werd ook uitgesproken in de zaak van de ambtenaar die hard drugs had gebruikt en de geheimhouding had geschonden. Interessant in die uitspraak zijn de overwegingen van de kantonrechter over het interne onderzoek van de werkgever naar de gepleegde feiten. Onder verwijzing naar de Centrale Raad oordeelt de kantonrechter dat van een ambtenaar ten aanzien van wie gerechtvaardigde twijfel bestaat omtrent diens integriteit en/of betrouwbaarheid, mag worden verlangd dat hij die twijfel wegneemt. De ambtenaar komt in zijn relatie met zijn werkgever daarom geen zwijgrecht toe (Dit ligt overigens anders wanneer de ambtenaar zich door middel van zijn verklaringen in strafrechtelijke zin in de problemen zou brengen. Dan mag hij wel zwijgen). De kantonrechter voegt hier nog aan toe, opnieuw met een verwijzing naar de Centrale Raad, dat het interne onderzoek door de werkgever niet geldt als strafrechtelijk onderzoek, zodat op de onderzoekers reeds op die grond niet de verplichting rustte om betrokkene op het niet-bestaande zwijgrecht te wijzen.

De uitspraak over de PI-medewerkers en de pizzabezorger is van belang omdat deze ingaat op de invloed van de heersende cultuur op de beslissing over het ontbindingsverzoek. De kantonrechter is van oordeel dat de gedragingen van de betrokken medewerkers niet c.q. onvoldoende verwijtbaar zijn om de ontbinding van hun dienstverbanden te rechtvaardigen. De kantonrechter overweegt in dit verband dat hij de indruk heeft dat het openhouden van de deuren “staande praktijk” was en “gebruikelijk”. De kantonrechter bedoelt waarschijnlijk: onder bepaalde omstandigheden niet ongebruikelijk. Ook waren de medewerkers niet op de regels geattendeerd, werd er geen strikt sanctiebeleid gehanteerd en had er na de feiten geen aanscherping van de gedragsregels, werkinstructies en protocollen plaatsgevonden. Ook betrekt de kantonrechter in zijn oordeel dat er aanwijzingen waren voor een ‘angstcultuur’ onder personeel van de PI, waarbij het melden van incidenten werd gezien als ‘klikken’. De kantonrechter neemt ten slotte mee dat betrokkenen geen antecedenten hadden en dat een lichtere straf dan ontslag mogelijk was geweest. Hoewel deze overwegingen van de kantonrechter op zich alle te volgen zijn, was de Centrale Raad in deze zaak naar mijn inschatting toch tot een andere afweging gekomen. Een andere grond voor de ontbinding dan ‘verwijtbaar handelen of nalaten’ was niet aangevoerd, dus het ontbindingsverzoek is gewoonweg geweigerd.

De PI-medewerkers in de zaak van de pizzabezorger komen dus met de schrik vrij. Maar ook in de zaken van de teamleider van het OM en de PI-medewerker die hard drugs had gebruikt komt de werkgever er niet zonder kleerscheuren vanaf. Zoals bekend was onvoorwaardelijk strafontslag onder het ambtenarenrecht niet gebonden aan een opzegtermijn, en leverde een ontslag op deze grond doorgaans “verwijtbare werkloosheid” op zodat de overheidswerkgever ook niet voor een uitkering hoefde op te draaien. Een transitievergoeding was onder het ambtenarenrecht al helemaal onbekend. De kantonrechter kan de ontbinding uitspreken zonder dat de opzegtermijn in acht wordt genomen (artikel 7:671b lid 9 sub b BW) en een transitievergoeding weigeren (artikel 7:673 lid 7 sub c BW), maar dan moet er sprake zijn van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. In de zaken van de teamleider van het OM en de PI-medewerker die hard drugs had gebruikt zijn de betrokken kantonrechters van oordeel dat het handelen van de betreffende ambtenaren ‘verwijtbaar’ maar niet ‘ernstig verwijtbaar’ is, zodat in deze gevallen de opzegtermijn in acht moet worden genomen en zij ook aanspraak maken op een transitievergoeding. Deze gevallen zijn volgens de kantonrechters niet ‘uitzonderlijk’ genoeg om als ernstig verwijtbaar te gelden. Ook hierbij was de Centrale Raad volgens mij tot een ander oordeel gekomen…

Kantonrechter Rotterdam 17 augustus 2020, www.rechtspraak.nl, ECLI:NL:RBROT:2020:7219

Kantonrechter Midden-Nederland 4 augustus 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:3306

Kantonrechter Rotterdam 11 augustus 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:7330

Actualiteiten overzicht