Nieuwsbrief voor overheden

Betrokkene was van 1982 tot 1993 duiker/brandwacht bij een gemeentelijke brandweer. In deze periode was hij als hulpverlener betrokken bij tegen 25 heftige incidenten, waarbij hij direct geconfronteerd is met slachtoffers met fatale verwondingen. Na een interne herplaatsing is het dienstverband van betrokkene beëindigd in 2003, waartoe een vaststellingsovereenkomst is gesloten in 2007. In de loop van de jaren hebben zich bij betrokkene psychische klachten ontwikkeld en in 2014 heeft zijn behandelend psycholoog een posttraumatische stressstoornis (PTSS) vastgesteld. De psycholoog heeft het ontstaan van de PTSS toegeschreven aan de traumatische ervaringen die betrokkene als duiker/brandwacht had meegemaakt. In 2019 heeft het college van B&W het verzoek van betrokkene om erkenning van aansprakelijkheid en toekenning van schadevergoeding afgewezen, en de rechtbank laat dit besluit in stand.

Op basis van hun ambtelijke rechtspositieregelingen kwamen gemeenteambtenaren al in aanmerking voor diverse voorzieningen bij arbeidsongeschiktheid en invaliditeit. Er waren veelal aanvullende bepalingen in opgenomen voor arbeidsongeschiktheid in en door de dienst, bij erkenning als dienstongeval of beroepsziekte en als er sprake was van een zgn. beroepsincident. Vaak dekten de rechtspositieregelingen hiermee niet alle schade die een ambtenaar had geleden. De ambtenaar kon zijn werkgever dan aansprakelijk stellen voor de zgn. ‘restschade’, zoals inkomensschade, bepaalde niet-gedekte kosten en smartengeld, en kon hij zijn werkgever verzoeken om hierover een besluit te nemen waar de ambtenaar -bij afwijzing van aansprakelijkheid door zijn werkgever- bezwaar en beroep kon instellen. De ambtenarenrechter volgde hierbij een lijn die in belangrijke mate parallel loopt aan de opbouw van artikel 7:658 BW in het burgerlijke arbeidsrecht.

De Centrale Raad begint met zijn vaste jurisprudentie samen te vatten. Wanneer de gestelde schade in sterkere mate van psychische aard is, moet in meerdere mate sprake zijn van factoren die -objectief bezien- een buitensporig karakter dragen in verhouding tot het werk of de werkomstandigheden. Het buitensporigheidscriterium beoogt factoren die de psychische schade zouden hebben veroorzaakt te objectiveren, omdat niet van de ambtelijke werkgever verlangd kan worden dat het de ambtenaar op voorhand bescherming biedt tegen alle denkbare wrijvingen en (samenwerkings)problemen die zich op de werkvloer kunnen voordoen. Het is een gegeven, aldus nog steeds de Centrale Raad in haar vaste jurisprudentie tot nu toe, dat niet iedere werknemer op dezelfde wijze reageert op bepaalde werkomstandigheden en waar de ene werknemer met psychische klachten uitvalt, kan een andere werknemer zonder (noemenswaardige) klachten datzelfde werk onder dezelfde werkomstandigheden blijven doen. 

De rechtbank had in lijn met de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad overwogen dat omstandigheden die weliswaar (ook) naar objectieve maatstaven gemeten zeer ingrijpend zijn -gedacht kan hierbij worden aan confrontatie met dodelijke slachtoffers of ernstige dreiging van geweld- maar inherent zijn aan de functie van bijvoorbeeld brandweerman of politieambtenaar, in beginsel niet als ‘buitensporig’ in hierbedoelde zin zijn aan te merken. Dat gold ook voor de gebeurtenissen die betrokkene had meegemaakt, en het verzoek om erkenning van aansprakelijkheid was naar het oordeel van de rechtbank op juiste gronden afgewezen. De Centrale Raad overweegt in deze uitspraak expliciet dat zij hier nu anders over denkt. Hoe zeer ook geldt, aldus de Centrale Raad nu, dat bepaalde ervaringen zoals confrontaties met slachtoffers in functies zoals die van betrokkene onvermijdelijk (lees: inherent) zijn, dat doet er niet aan af dat deze ervaringen, zeker als zij zich herhaaldelijk voordoen, in het gewone leven uitzonderlijk zijn. Dit soort ervaringen kan objectiveerbaar, dus los van de psyche van degene die daarbij betrokken is, tot psychische klachten leiden. De Centrale Raad houdt vast aan het criterium dat sprake moet zijn van buitensporigheid, maar beschouwt dit criterium vanaf nu onafhankelijk van de vraag of de werkzaamheden die de schade hebben veroorzaakt inherent zijn aan de betrokken functie. In deze casus is naar het oordeel van de Centrale Raad, toetsend aan de nieuwe norm, onmiskenbaar sprake van buitensporige incidenten, waarbij dus niet langer een rol speelt dat deze inherent waren aan de functie van duiker/brandwacht. De dragende overweging van de rechtbankuitspraak is met de nieuwe lijn van de Centrale Raad van Beroep weggevallen, en deze uitspraak wordt door de Centrale Raad dan ook vernietigd.    

De Centrale Raad gaat hierna verder met haar toetsingskader. Volgens vaste rechtspraak heeft een bestuursorgaan als werkgever tegenover zijn ambtenaren een zorgplicht. Die zorgplicht houdt in dat het bestuursorgaan de werkzaamheden van de ambtenaar zodanig moet inrichten en voor het verrichten daarvan zodanige maatregelen moet treffen en aanwijzingen moet geven als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de ambtenaar in de uitoefening van zijn werk schade lijdt. Als de schade (hier: de PTSS) en causaal verband met de werkzaamheden voldoende aannemelijk zijn geworden, dan is de werkgever aansprakelijk voor de restschade tenzij de werkgever aantoont dat het zijn zorgplicht is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de ambtenaar. In deze zaak had betrokkene aangevoerd dat hij in het geheel geen nazorg had ontvangen van werkgever, en dat hij geen gehoor had gevonden bij collega’s en leidinggevenden. Werkgever voerde aan dat er wel degelijk voldoende voor- en nazorg zou zijn verleend aan betrokkene. De Centrale Raad oordeelt evenwel dat het college de stelling dat de voor- en nazorg toereikend zijn geweest niet heeft onderbouwd met nadere stukken zoals getuigenverklaringen of beleidsaanwijzingen. Het college heeft wel periodieke medische keuringsrapporten en informatie over de afhandeling van bepaalde ongevallen overgelegd, maar hieruit blijkt niet dat op enig moment aandacht is besteed of zorg is verleend naar aanleiding van de door betrokkene gemelde incidenten.  

Nu moet het college van B&W worden toegegeven dat het werkgever door het tijdsverloop zoveel jaar na dato èn einde van het dienstverband niet eenvoudig is gemaakt om aan de op hem rustende bewijslast met betrekking tot de zorgplicht te voldoen. Aan de andere kant heeft betrokkene dagelijks van doen met de gevolgen van zeer ernstig (geestelijk) letsel, dat niet wordt betwist, en staat ook niet langer ter discussie dat dit letsel is veroorzaakt tijdens de functieuitoefening. Werkgever draagt hiervan dus in zekere zin het risico.  
 
Centrale Raad van Beroep 15 juni 2023, www.rechtspraak.nl: ECLI:NL:CRVB:2023:1150

Door Bas de Moor

Actualiteiten overzicht

Maak kennis met onze specialisten

Bekijk ons team