Nieuwsbrief voor overheden

Toezichthouders van de gemeente constateerden tijdens een inspectie dat bij sloopwerkzaamheden op een perceel mogelijk asbestverdacht materiaal was vrijgekomen en aanwezig was in een container op het terrein. Als vermoedelijke oorzaak werden illegale bouw- en sloopactiviteiten in het gebouw geïdentificeerd. Als reactie hierop werden de sloopwerkzaamheden diezelfde dag omstreeks 11.00 uur mondeling stilgelegd, waarna het gebouw rond 13.00 uur werd ontruimd, verzegeld en gesloten.

Het college paste spoedeisende bestuursdwang toe vanwege het ontdekken van diverse asbestverdachte toepassingen die zonder de vereiste melding waren verwijderd (artikel 1.26 Bouwbesluit 2012), wat mogelijk een onaanvaardbaar gezondheidsrisico tot gevolg had (artikel 7.22 Bouwbesluit 2012). Tevens werd een last onder dwangsom opgelegd wegens het verwijderen van asbestmaterialen zonder de vereiste melding. 

De Afdeling heeft in tegenstelling tot het oordeel van de rechtbank geoordeeld dat geen sprake is van een overtreding van artikel 7.22 Bouwbesluit 2012, omdat het college niet voldoende heeft onderbouwd dat sprake was van een mogelijk ontoelaatbaar verhoogd gezondheidsrisico in het pand. De enkele constatering dat er asbesthoudend materiaal uit het pand was verwijderd, is niet voldoende om aan te nemen dat in het pand risico op verspreiding van asbestvezels bestond. 

Omdat wel sprake was van een overtreding van 1.26 Bouwbesluit 2012 lag de vraag voor of de middellijk bestuurder van het aannemersbedrijf dat de opdracht heeft gekregen om sloopwerkzaamheden uit te voeren, aangemerkt kan worden als overtreder. 

Appellant was van mening dat hij niet aangemerkt kon worden als feitelijk leidinggever, omdat hij niet de werkzaamheden daadwerkelijk heeft verricht, hij geen eigenaar is van het perceel, hij geen opdrachtgever van de werkzaamheden is en hij niet degene is die het pand in gebruik heeft gegeven of genomen. Daarnaast betoogt hij dat hij niet op de hoogte was of kon zijn van een mogelijke overtreding van artikel 1.26 van het Bouwbesluit. Hij mocht ervan uitgaan dat het bedrijf dat door de vennootschap was ingeschakeld voor de sloopwerkzaamheden de sloopmelding had gedaan. Hij had zich niet bemoeid met de sloopmelding en had daarom geen bewuste aanvaarding van een mogelijke overtreding getoond.

Het college was van mening dat de bestuurder wel de opdracht had gegeven aan het betreffende bedrijf en daarnaast verantwoordelijk was voor het handelen van de vennootschap. Het college wees erop dat de middellijk bestuurder zich verder als eigenaar en verantwoordelijke had gemeld bij de toezichthouders van de gemeente en had gezorgd voor het staken van de werkzaamheden. 

In haar uitspraken van 31 mei 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:2067 en ECLI:NL:RVS:2023:2071) heeft de Afdeling haar rechtspraak over het overtredersbegrip genuanceerd en aangesloten bij criteria voor functioneel daderschap uit het strafrecht en de criteria uit het Drijfmest-arrest van 21 oktober 2003 (ECLI:NL:HR:2003:AF7938) en het IJzerdraad-arrest van 23 februari 1954 (ECLI:NL:HR:1954:3). Volgens deze rechtspraak kan een rechtspersoon worden beschouwd als dader van een strafbaar feit als de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan die rechtspersoon kan worden toegerekend, afhankelijk van de concrete omstandigheden. Hierbij is relevant of de gedraging heeft plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon.

Volgens de Afdeling heeft het college niet voldoende gemotiveerd dat de sloopwerkzaamheden pasten in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van deze vennootschap of dat deze werkzaamheden haar dienstig zijn geweest. Evenmin werden feiten of omstandigheden gepresenteerd die erop wezen dat de vennootschap het verboden gedrag had aanvaard. Aangezien de vennootschap zelf niet als overtreder kon worden aangemerkt, kon ook geen last onder dwangsom worden opgelegd aan de feitelijk leidinggever van die vennootschap. Evenmin konden de kosten van bestuursdwang op hem worden verhaald. Het college had ook niet gemotiveerd dat de bestuurder zelf als natuurlijk persoon als overtreder kon worden aangemerkt. 

Uit deze uitspraak volgt dat het onder bepaalde omstandigheden nog lastig kan zijn om een overtreder aan te wijzen, ook al is wel sprake van een overtreding. 

ABRvS 10 april 2024, www.rechtspraak.nl: ECLI:NL:RVS:2024:1483.   
 

Actualiteiten overzicht

Maak kennis met onze specialisten

Bekijk ons team